Boerderijen



Boerderijen in Velp vanaf ca. 1500

Tot ver in de 20ste eeuw was Velp een agrarisch dorp. De agrarische geschiedenis van Velp gaat ver terug. Maar de boerderijen hebben er niet altijd uitgezien zoals ze er nu uitzien. Een kort overzicht van de boerderij-ontwikkeling vanaf ca. 1500. Vanaf 1500 is het hallehuistype hét boerderijtype dat in Velp voorkomt. Het hallehuis heeft een rechthoekige plattegrond en lage zijgevels. De constructie van dit boerderijtype bestaat uit ankerbalkgebinten, waardoor de boerderij een driebeukige opzet heeft. Een ankerbalkgebint bestaat uit twee verticale stijlen en een horizontale balk die door de stijlen is heen gepend en aan de achterkant door pennen wordt vast gezet.

Het gebint wordt geschoord door korbelen. In de boerderij staan een aantal gebinten achter elkaar, evenwijdig aan de voorgevel, en worden gekoppeld door gebintplaten en geschoord door windschoren. Dit wordt het gebintwerk genoemd. De gevels van de oudste hallehuizen zullen van houten vakwerk gevuld met vlechtwerk van wilgentenen en leem zijn gemaakt.

In dit hallehuis bevonden zich zowel het woonhuis- als de stal-, tas-, en werkruimten onder één dak. De oudste boerderijen zullen nog geen scheidingswand tussen het woon-en werkgedeelte hebben gehad. Het woongedeelte bestond uit een grote ‘herd’ die zich in de middenbeuk bevond. De herd was de centrale leefruimte waarin zich de vuurplaats bevond. De zijbeuken werden gebruikt als slaapplaats, opbergruimte en spoelkeuken. Vaak was er een kelder met een opkamer aanwezig in het woongedeelte. Op de zolder boven het woongedeelte werden graan en gedroogde vruchten opgeslagen. In het bedrijfsgedeelte bevond het vee zich in de lage zijbeuken met de koppen naar de middenbeuk vanwaar ze werden gevoerd. In de zijbeuken bevonden zich potstallen. De brede middenbeuk werd gebruikt als dorsvloer. Deze was toegankelijk via de deeldeuren in de achtergevel. De zolder gebruikte men als hooiopslag. Dit hallehuis is de basis van de boerderijtypen zoals we die in de Velp tegen komen. Rond 1500 verdween de open ruimte en scheidde men het woon- en bedrijfsgedeelte van elkaar door een brandmuur. Tegen de brandmuur bevond zich doorgaans de schouw met schoorsteen. In de loop der tijd werden de materialen van de buitengevels vervangen. Waren de gevels van een houten frame gevuld met leem, in verschillende stadia werden deze vervangen door baksteen. Deze verstening startte bij het woonhuis en vervolgens het bedrijfsgedeelte. Bijgebouwen kwamen als laatste aan de beurt.

Ontwikkeling woongedeelte
Voor meer ‘wooncomfort’ en werkruimte in het voorhuis breidde men het woongedeelte op verschillende manieren uit. Het hallehuis had lage gevels en slechts grote vensters in de voorgevel. De meest simpele manier was de verplaatsing of ophoging van één van de zijgevels. Hierdoor ontstond er meer ruimte in de kelder en spoelkeuken. Vanaf de 17de eeuw breidde men het woonhuis uit door aan één zijde het woongedeelte uit te bouwen. Het dak van deze uitbouw kwam dwars op het dak van de boerderij te staan. Een boerderij met een uitbouw naar één zijde wordt een krukhuis genoemd. De meeste krukhuizen in de Velp dateren uit de 19de eeuw.

Een andere manier van vergroten van het woonhuis was aan beiden zijden een uitbouw, zodat een T-vorm werd verkregen. Dit wordt een T-boerderij genoemd. De T-boerderijen kunnen een schilddak of een zadeldak met topgevels bevatten.

In de 19de en 20ste eeuw kreeg men steeds meer stadse invloeden op de boerderijen. Het woongedeelte van de boerderijen werden in de bloeiperiode steeds rijker uitgevoerd. De woongedeelten van de boerderijen doen niets meer onder voor ‘stadse huizen’.

Ontwikkeling bedrijfsgedeelte
De oudste hallehuizen in Velp zijn voorzien van een potstal in de lage zijbeuken. De brede middendeel werd gebruikt als werkvloer. In de kopgevel van het bedrijfsgedeelte bevonden zich de deeldeuren.

In Brabant zijn de boerderijen meestal voorzien van een dwarsdeel. Dat betekent dat de deuren zich in de lage lange gevels bevinden. In Brabant was dit de aanzet tot de ontwikkeling van de langgevelboerderij. Bij de langgevelboerderijen bevinden zich de deuren van zowel het woongedeelte als het bedrijfsgedeelte in de lange gevel. In Velp komen deze ook voor. Soms heeft zich wel de Brabantse ontwikkeling van het bedrijfsgedeelte plaatsgevonden, maar niet in het woongedeelte. Talloze boerderijen hebben de deeldeuren in de lange zijgevel. Omdat de zijgevels vaak te laag waren voor de hoge deuren werden er verschillende oplossingen gebruikt, zoals het ophogen van het dak of het terugplaatsen van de deuren. Boerderijen uit de 19de eeuw met een dwarsdeel werden uitgevoerd met hogere gevels, waardoor de deuren wel in de gevel pasten. Door de dwarsdeel bevond de stal zich niet in de zijbeuken, maar was er sprake van een stal dwars op de lange zijgevels.

Met de opkomst van de kunstmest in de tweede helft van de 19de eeuw veranderde er voor de boerderijen veel. Boeren waren niet meer afhankelijk van de mest die de koeien produceerden. Hierdoor kon de onhygiënische potstal worden vervangen door de meer hygiënische grupstal. Bij de potstal stonden de koeien in hun eigen uitwerpselen. De boer gooide daar plaggen bij. De koeien stampten dit door elkaar. Als de koeien met hun ruggen tegen de zoldering stonden werd de stal uitgemest. Bij de grupstal daarentegen was er een mestgoot achter de koeien. Deze mestgoot werd regelmatig uitgemest. Veel boerderijen werden aan het einde van de 19de of het begin van de 20ste eeuw omgebouwd van potstal tot grupstal.

Bijgebouwen
Schuren
In Velp komen verschillende schuren voor. Zowel schuren met een dwarsdeel als een langsdeel treffen we aan. Over het algemeen kwam de schuur met middenlangsdeel het meeste voor. Deze schuur had net als de boerderij een ankerbalkconstructie en hierdoor een driebeukige indeling. De deuren bevonden zich in de kopgevels. De deel werd vaak gebruikt voor het dorsen en bevindt zich over de gehele middenbeuk van de schuur. De schuren werden ook gebruikt voor opslag van ongedorst graan op de slietenzolder en voor het stallen van jongvee. In plaats van de deel in de lengte kon deze zich ook dwars in het gebouw bevinden, ook wel een dwarsdeel genoemd. De deuren bevonden zich in dat geval in de lange gevel. Het gebruik was hetzelfde, de indeling week af. Zo werd het ongedorste graan niet op de slietenzolder bewaard, maar op de grond. Schuren met de deel in langsrichting in de zijbeuk komen ook voor, ze zijn beter bekend als de Vlaamse schuur. In dit schuurtype is de constructie aan één zijde uitgevoerd als ankerbalk, aan de andere kant als dekbalk. Bij een dekbalk ligt de ligger over de stijl heen, waardoor een grotere hoogte voor de zijbeuk wordt bereikt. Dit was handig voor het inrijden met de wagen. Enkele schuren zijn op een verhoging of pol geplaatst, zodat ze vrij van water bleven bij overstromingen.

Bakhuizen
Brood bakte men zelf. In diverse boerderijen was onder de schouw een oven ingebouwd. In verband met brandgevaar werden de bakhuizen ook los van de boerderij gebouwd. Vaak werd het bakhuis door meerdere gezinnen gebruikt. Als de oven eenmaal warm was, kon men er behoorlijk wat broden in bakken.

Karnhuizen
Karnhuizen werden bij boerderij gebouwd om de melk te karnen. In het karnhuis kon het paard rond lopen, waardoor de karn zijn werk deed.

Varkensstallen
Varkensstallen worden pas gebouwd vanaf het einde van de 19de eeuw. De weinige varkens die de boer hiervoor had, werden ondergebracht in de boerderij zelf. De oudste varkensstallen zijn dwars op de boerderij gebouwd, de jongere zijn groter en werden parallel aan de boerderij gebouwd. In de gevels bevinden zich kleine deurtjes. Soms werd het varkenshok gecombineerd met het bakhuis.

Hooibergen
Eénroedige hooibergen kwamen veelvuldig voor. Door invloeden van de Betuwe is ook de schuurberg geïntroduceerd. Hierbij is er een schuur om en onder de hooiberg gebouwd.

Kippenhokken
Kippen werden lange tijd boven de stallen gehouden. Vanaf de jaren ’30 neemt de kippenhouderij enorm toe. De oudste kippenhokken werden van hout gemaakt; na de tweede wereldoorlog bouwde men ze in beton.

Literatuurlijst
Cruyningen, P. van, e.a., Het boerderijenboek, Zwolle 2003
Olst, E.L. van, Map landelijke bouwkunst Noord-Brabant, Arnhem 1996
Olst, E.L. van, Uilkema, Een historisch boerderij-onderzoek. Boerderij-onderzoek in Nederland, 1914-1934, deel 1 en 2, Arnhem 1991 Toebast, J. en Kooij, B., Het Grote Boerderijen Boek, Amersfoort 2013
Toebast, J., Timmers, J., Bimmel, M., Historische boerderijen van Peelland tot het Land van Cuijk, Geertruidenberg 2012

Begrippenlijst (bron: Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, Het boerderijenboek, Zwolle 2003)
Achterhuis: het bedrijfsgedeelte van een boerderij.
Ankerbalkgebint: houten constructie waarbij de horizontale ligger door de verticale stijlen is gepend en wordt verankerd aan de buitenzijde door wiggen.
Beuk: ruimte in de lengterichting van een boerderij of schuur, gelegen tussen de stijlenrijen van de gebinten of tussen de stijlenrij en de muur.
Deel: werkruimte in een boerderij of schuur, werd vooral gebruikt als dorsvloer, maar ook om te karnen, veevoer te bereiden of wagens te stallen.
Driebeukig: twee rijen stijlen verdelen de boerderij in de lengte in drie delen.
Dwarsdeel: deel die haaks op de lengterichting van de boerderij of schuur is gelegen.
Grupstal: stal waarin de uitwerpselen van de koeien worden opgevangen in een diepe goot onmiddellijk achter de dieren.
Langsdeel: deel die in de lengterichting van een boerderij of schuur is gelegen.
Opkamer: kamer die zich boven een kelder bevindt.
Potstal: stal die meer dan een meter diep is uitgegraven, waarin het vee op zijn eigen mest stond, die wordt vermengd met strooisel (stro, bladeren, heideplaggen).
Schilddak: dak gevormd door twee driehoekige schilden aan de smalle en twee trapeziumvormige aan de lange zijden.
Slietenzolder: zolder van losse stammetjes (slieten) boven de middenbeuk van een hallehuis of driebeukige oogstschuur, waarbij de slieten op ankerbalken rusten.
Tas: ruimte in een boerderij of schuur voor de berging van ongedorst graan of hooi.
Vlechtwerk: wand vervaardigd van dooreengewonden takken en tenen, bestreken met leem.
Voorhuis: het woongedeelte van de boerderij.
Wolfeind: afgeschuinde kant aan de korte zijde van een dak; de helling ervan is meestal steiler dan de aangrenzende dakvlakken aan de zijkant.
Zadeldak: dak met twee tegen elkaar geplaatste hellende schilden.


1.


2.


3.


4.


5.


6.


7.


8.


9.


10.